vrijdag 4 mei 2012
Koninklijk
Na Snuf de Hond, K. Norel, Oorlogswinter en alle andere mogelijke oorlogsboeken, begon mijn volwassen leesleven met Stephen King. Veel te jong eigenlijk, achteraf bezien. Want ik denk dat ik dertien was toen ik uit de bieb thuiskwam met Dodelijk Dilemma. Het boek maakte een verpletterende indruk. Het was spannend, Amerikaans en het beschreef een totaal andere wereld. Achterop prijkte een portret van King. Hij zag er cool uit, al kende ik dat woord toen nog niet. Later bleek dat King eerder lelijk is dan cool, maar toen was het beeld bij mij al ingebrand als archetype van De Schrijver. Na dat eerste boek volgde een hele reeks. Ik verslond ze, sjoemelde mijn schoollijst bij elkaar om toch vooral maar King te kunnen lezen. Christine, Carrie, The Shining, De Gloed, Bezeten Stad, Cujo, Misery, De Beproeving, De Bachman-boeken en Het. Het! Het ultieme horrorboek. Misschien wel de ultieme roman, totdat die goedkope verfilming alles verknalde. Tegen het einde van mijn middelbare schooltijd, begon 'echte literatuur' om voorrang te dringen. Mulisch was een tijdje mijn held. Umberto Eco volgde en toen was het hek van de dam. Thomas Rosenboom, Kafka, Irving, Gabriel Garcia Marquez, Tim Krabbe, Gontsjarow, Dostojevski, De Winter. Och wat was het allemaal leuk en goed en hoogstaand. Echt waar hoor. Maar een keertje totaal de tijd vergeten, besef van dorst en honger verliezen en vervolgens niet met het licht uit durven slapen?... Ho maar. Voor mijn verjaardag kreeg ik 22-11-1963, de meest recente grote roman van Stephen King. Tuurlijk, de 64-jarige King of Horror is royaal met het opentrekken van alle mogelijke gemoedsregisters en kent inmiddels een hele trucendoos aan effecten om zijn lezer steeds de goede kant op te loodsen. Maar na 879 pagina's wist ik wel weer precies waarom Stephen King dé King is.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten